ORGELSPEL TUSSEN REFORMATIE EN GEMEENTEZANGBEGELEIDINGVoor de Reformatie waren er vaak twee orgels in de parochiekerken. De kleine orgels, veelal het eigendom van de broederschappen, waren meestal in het koor geplaatst en hadden een liturgische functie. Na de Reformatie werd het koor niet meer gebruikt, waardoor de instrumenten bijna overal verdwenen. De grote orgels waren de voornaamste en kostbaarste instrumenten van de steden, eigendom van de magistraat, en de organisten waren de belangrijkste stadsmusici, aangesteld door de magistraat. Deze orgels werden alleen bij bijzondere gelegenheden in de liturgie gebruikt, hun normale functie was een profane, namelijk die van concertinstrument. Deze functie bleef na de Reformatie behouden.
Er waren ochtend en/of middagconcerten, en ’s winters “als de kaerssen in de kerck ontsteken werden” extra avondconcerten. Deze vaak dagelijkse bespelingen duurden meestal een uur, en dienden tot “eere” van de organist en van de stad, en “tot recreatie ende verlustinge van de gemeente ende omme dezelve duer middel vandien te meer uyt herberghen ende tavernen te houden”.
Veel concerten werden rondom de kerkdiensten gegeven, eerst na de beide zondagdiensten en na de wekelijkse avonddiensten, later ook voor de diensten. Door de profane inhoud van de concerten ontstaan grote wrijvingen: De provinciale synode te Dordrecht, 1574, besloot, dat het orgel “gantsch behoort afgheset te worden”. “Ende hoewel men het alsnoch in sommigen deser Kercken alleen int eijnde der predicatiën ghebruijckt opt scheijden vanden volcke, soo dienet nochtans meest om te doen vergheten, watmen te voren ghehoort heeft”. En in 1578: dat de orgels “metten eersten ende op het aldervoeghelickste wegh ghenomen werden”. De kerken hebben weinig invloed, want het is “nyet der dienaeren aucthoriteyt, maer der overicheden macht”, en het stadsbestuur beschermde de orgels.
Wanneer het niet lukt om de orgels te amoveren, beijveren de kerkeraden zich om de bespelingen te beïnvloeden: de organisten moeten de Psalmen Davids spelen, met 5 of 6 variaties, en wel zo, dat de mensen de melodie goed kunnen horen. Eventueel mogen zij “grave, stichtelycke stucxkens” spelen, maar geen “dansserije” of “lichtveerdige ende weereltlycke gesangen”. Maar de organisten zijn in stadsdienst, en laten zich vaak weinig gelegen liggen aan de kerkelijke opdrachten. Er wordt dan ook regelmatig een beroep gedaan op de burgerlijke overheid om te bemiddelen.
Intussen wordt het steeds moeilijker om de massale gemeentezang in goede banen te leiden zonder ondersteuning van het orgel. De synode van Delft, 1638, besluit: “het orgelspeelen onder het psalmsingen...is een middelmaetige saecke, en wert daeromme gelaeten in de vrijheyt van ydere kercke”. Er zijn vele plaatselijke verschillen: In Friesland en Groningen behield het orgel mogelijk zijn begeleidingsfunctie na de Reformatie. In Delft wordt de orgelbegeleiding in 1634 ingevoerd, in Leiden in 1637, Dordrecht 1638, ’s Gravenhage en Haarlem 1641, Utrecht en Amsterdam pas in 1680. Een enkele maal gebeurt dit op verzoek van de kerkeraad, vaak echter “buiten kennisse van den kerckenraet”, door de magistraat verordend, hetgeen dan heftige beroering teweegbrengt.
Een belangrijke rol in deze speelt Constantijn Huygens, secretaris van Stadhouder Frederik Hendrik. Zij zijn in november 1640 in Groningen, en horen in de Martinikerk het fraaie orgel de gemeentezang begeleiden. Huygens schrijft er lovend over in een brief naar Amalia van Solms. Zij zorgt voor een nieuw orgel in de Hofkapel, Huygens laat zijn gemeentezang-tractaat “Gebruyck of ongebruyck van ’t Orgel” drukken, beide in 1641. Huygens brengt vele pennen in beweging: instemmende en afkrakende.
Op 22 april 1641 wordt in ’s Gravenhage voor het eerst de gemeentezang door het orgel begeleid. Kerkeraad en kerkgangers waren er niet van op de hoogte gebracht, en de reacties waren zo heftig, dat velen “door schrick daervan de koorts op haer hals cregen ende naer huys gaen mosten een Candeeltgen innemen ende gaen leggen rusten”.
1. a. Almande Brunsmeedelyn
Susanne van Soldt Manuscript (1599)“Bruynsmedelijn, Bruynsmedelijn, ghy zijt seer hups”
b.
Almande pryncec.
Almande de amourUit de Kerkordening voor de ommelanden van Groningen, 1595, “Ghepubliceert ter ordonnantie des wolgebornen Graven und Heeren Wilhelm Ludwich, Graven to Nassou, Stadtholder etc. unde de Gedeputeerde Staten der Stadt unde Omlanden voorsc.”:
“Op den Sondagen, voor de negen ures predige sall een Olderling in stede des orgell pijpens, een ofte twee Capittelen wt den Bybel lesen, bett dat dat volc al tho samen komt.”
Provinciale Synode te Groningen, 1596, “uth befehl des wolgebarnen hernn, h.WILHELM LUDEWIG,..., und der hern Gedeputerden Staten van Stadt ende Ommelanden ... uthgeschreven ende geholden.”:
“Dewile die dieneren tho erkennen gegeven hebben, dat noch nit mögelich ijs de orgelpipen aff tho schaffen,..., is ijn gemeltem synodo resolvirt, dat ein jeder dener sin utherste beste dohn sall, dat ijdt geschehn möge,...”
2. “Onder een linde groen”
Jan Pieterszoon Sweelinck (1562-1621)Onder een linde groen, waer ick laest nam mijn rust,
sittend onder ’t groen beplant,
’k sach twee liefkens handt aen handt,
en min ghenoot sijn lust.
’t Eerbare maegdelijn, de welck haer vont alleen,
streed ghelijck de deuchde doet,
maer het knaepjens tonghe soet
verwon haer soo het scheen.
t’ Milt ghewinck van haer ghesicht
was ghelijck der sterren licht:
Dus ick dromend lagh,
’k ontwaeckten end’ ick sach
den hemel soo versteurt
om ’t ghene was ghebeurt,
meer dan de deugt vermagh.
Uit de Acta van de Kerkeraad te Dordrecht:
“Den 27 Augusti 1598
Beyde de organisten (Adriaen Servaessen en Hendrick Spueij) sullen vermaent worden hier te verschijnen ende sal haer aengeseet worden terstont na de predicken met de psalmen te beginnen ende die 5 oft 6 mael achtervolcht hebbende, so sij dan musicale stucken willen spelen dat se grave stichtelicke stucken spelen.”
“Den 31 December 1598
Beyde de organisten verscheyden worden ende sal men se vermaenen dat sij in de kercke willen spelen psalmen ofte motetten ende lichtvaerdige stuckskens achterweghen laten.”
“Den 30 December 1599
D.Demetrius met Jacob Frants Wittens sullen den heer burgemeester aenspreken van de orgelisten dat sij vermaent mogen werden om alle lichtveerdige musique op d’orgel te vermijden.”
“3 Februarij 1600
Andries de Meester heeft ingebracht dat hij den borgmeester heeft aengesproken gelijc Jacob Frantzen tevoren ooc eenen E. Raedt heeft aengegeven het lichtverdich spelen op d’orgelen.
Daerop den borgmeester belooft heeft de organisten ende insonderen den joncman Spueij te ontbieden om daervan vermaent te worden. ’s Anderdachs werd hij voor de heeren ontboden ende heftich van Schout ende Borgmeester vermaent.”
3. Psalm 116
Henderick Speuy (ca. 1575-1625)uit “De Psalmen Davids”, Dordrecht 1610,
opgedragen aan de Staten Generaal en Koning Jacob I.
De oudste gedrukte klaviermuziek van Nederland.
Psalm 116, 2 verzen
Anthoni van Noordt (ca. 1619-1675)uit “Tabulatuur-boeck van Psalmen en Fantasyen”, Amsterdam, 1659.
Opgedragen aan de “Burgermeesteren en Regeerders der Stadt Amstelredam.”
Uit de Acta van de Synode van Gelderland, 1639:
“Toe te sien, dat op d’orgelen in de kercken niet anders dan Psalmen en worden gespeelt.”
Resolutie van de vroedschap van Monnikendam, 1642, betreffende het verzoek tot salarisverhoging van de organist Dirck Jansz. Velsen:
“...mits dat d’heeren Burgermrn. hem vermanen sullen geen papiste ofte lichtvaerdige deuntjes op d’orgel ofte op de clocken te spelen,...”
4. Doen Daphne d’overschoone Maeght:
Daphne
Camphuysen Manuscript (2e helft 17e eeuw)3 variaties
Uit “Gebruyck of ongebruyck van ’t Orgel inde Kercken der Vereenighde Nederlanden”, Leyden, 1641, Constantijn Huygens:
“Des Avonds om sess uren roept men ledige ende onledige ter Kercken, met een statigh gheschall van Orgelpijpen. De ledighe weten haere hoecken van ontmoetinge, ende stellender sich ter neder, God weet, veel meer als inde vergaderinghe der spotteren, dan als inde plaetse van heilighe aendacht. Wat daer wijders omgaet, tuschen jonger bloed, onder de gunst van donckere hoecken, ende een ghestadigh geluyd, is naer te dencken... D’onledige loopen der mede toe: namentlick, als tot haer Handel-Borse: yeder naer zyn bedrijf. Allerhande partijen werdender ghesloten, onder de partijen van ’t spel.”
“tegens eenen Psalm thien Madrigalen, en lichter deunen, in geen’ Kercke sonder aenstoot te noemen: Men hoorter vuyle Minne-liedekens, daer Hoeren en Camerspelers op danssen. Men loopt tot het heilighe Huys als tot een Tooneel, om de ooren te vermaken, seght Erasmus.”
Daniel Mostaert dicht in antwoord op Huygens’ tractaat:
“Dies moet geen minnezang aldaer onz’ aendacht stooren,
Men moet daer ook geen spel van lichte deuntjes hooren,
Hoe konstigh dat het is, nocht eenigh madrigaal,
Ballet oft passemez, oft hoe men z’in ons tael
Zouw anders noemen moogen.”
Tot de “grave stichtelicke stucken” behoort:
5. Fantasia 5 in C
Anthoni van Noordtuit “Tabulatuur-boeck van Psalmen en Fantasyen”
Uit de Acta van de Kerkenraad te Deventer:
“Claude Bernard organist, alsoo hij hem ten avontmale begeven wil sal vermaent worden geen dansserije te spelen, als oock het lotspel te laten varen en vlytich Gods woert te hoeren.” 14 Dec.1618.
“De Custos sal den Organist uyt last des Kerckenraets aendienen, dat hij voortaen een weynich beter op sijnen tijd sal passen, alsmede in plaetse van de phantasijen Davidts psalmen spele.” 14 Jan.1622.
Claude Bernard was leerling van J.Pzn. Sweelinck.
6. Ballo del Granduca
Jan Pieterszoon SweelinckUit Ingekomen stukken aan de Haarlemse Magistraat een request van vele “musiciens ende liefhebbers der selve lofflycke conste” d.d. 21 Juni 1634, om het orgel zo mogelijk dagelijks te doen bespelen “te meerder dewyle dese stadt tegenwoordigh is versien van een goed, ervaren ende sonderlingh vermaard meester”, de Sweelinck-leerling Cornelis Helmbreeker.
Men zou daardoor tevens bereiken, dat
“de luyden die te kercke syn te vaster werden in den toon gestelt ende dies te meerder ende meerder in de conste van musycke ende wel singen van de psalmen geoeffent.”
7. Psalm 68, 2 verzen
Jan Pieterszoon SweelinckPsalm 68
Susanne van Soldt ManuscriptCa. 1570: de vroegste zettingen van het Nederlandse Psalter.
De Remonstrant Uytenbogaert, 85 jaar en bijna blind, schrijft Constantijn Huygens:
“Onder dieghene, die de musyck beminnen, ben ick een - ende vinde my altemet des avonds in de kercke, om de meester een psalm - dat doorgaens geschiet, op elck veers, met verscheyden registeren ende melodien verscheydelick zwierende - te hooren spelen, onder ’t spel stillekens in mijn selven den Heer singende, ende mijnen bedroefden gheest in God tot sijnen loff vermakende.”
© Copyright 1983
Elly Kooiman